Het doolhof

 

Het is warm en de vakantie begint op zijn einde te lopen. Jan en neefje Joris gaan met papa en mama naar het maïsdoolhof.

Jan en Joris hebben nog nooit een maïsdoolhof van dichtbij gezien. Wanneer ze aankomen zien ze dat de maïs heel hoog staat. Je kan er helemaal niet overheen kijken. Zelf papa niet. Daarom krijgen ze een plan mee van de boer. Dat moeten ze goed lezen om er weer uit te raken. Mama en papa gaan niet mee. Ze vinden dat de jongens wel oud genoeg zijn om dit avontuur alleen aan te kunnen. Zij blijven gezellig kletsen in het cafeetje op de boerderij.

“Tot straks,” roept papa nog na. Met het plan in hun handen gaan Jan en Joris tussen de hoge maïs op weg. Eerst naar links en dan weer rechts. Soms is er een splitsing en dan is het best moeilijk om het plan lezen. Joris en Jan stappen flink door.

“Ssst,” zegt jan ineens, “hoor jij dat ook?” Hij hoort een krasserige stem, een beetje zoals hooibalen die tegen elkaar schuren.

Joris staat stil en luistert. “Ja, het komt van die kant,” zegt Joris en wijst naar de rand van het maïsveld. Samen gaan ze in de richting van het geluid. Dat lijkt wel een jammerlijk gehuil. “Misschien is er wel iemand verdwaalt,” denkt Joris hardop. Net om de hoek staan ze plots voor een vogelverschrikker.

Hij heeft een oude strohoed op en zijn ogen zijn gemaakt van knopen. Hij zakt helemaal door en hangt erbij alsof hij ieder moment van zijn stok gaat vallen. Zijn jas heeft gaten en in de zakken zitten oude vogelnestjes.

“Krssst, hmm, kre, kre,” klinkt het. Maar Joris en Jan zien niemand in de omtrek.

“Psst,” zegt de vogelverschrikker opnieuw, “help me.”

Jan en Joris kijken elkaar stomverbaasd aan. “Spreekt nu de vogelverschrikker?” vraagt Jan aan Joris. “Kan je me helpen?” vraagt de vogelverschrikker verdrietig.

“Uh, helpen, met wat dan?“ vraagt Jan met gefronste wenkbrauwen.

“Wel, gisteren toen de boer door het veld liep heeft hij me hier aan de kant gezet. Hij vind me waardeloos en versleten. Hij vind dat ik nog juist goed ben om een groot vuur mee aan te steken. Er zijn te veel duiven die de maïs komen opeten.”

“Waarom verjaag je ze dan niet,” vraagt Joris aan de vogelverschrikker, “Dat is toch wat een vogelverschrikker hoort te doen, niet?”

“Natuurlijk,” antwoordt de vogelverschrikker met een gekwetste stem. “Maar het probleem is dat ik ze niet kan zien. Mijn hoed is zo versleten dat hij over mijn ogen schuift.”

 

“Hm, misschien heb ik wel een idee,” zegt jan tegen Joris en fluistert iets in Joris zijn oor. Ze beloven de vogelverschrikker dat alles goed komt. Ze nemen hem op van de grond en maken zich klaar om te vertrekken.

“Wat zijn jullie van plan?” vraagt de vogelverschrikker.

“Dat zal je zo wel zien,” zegt Jan.

Joris kijkt goed naar het plan, zodat ze de kortste weg naar het midden van het maïsvelden kunnen nemen. Jan volgt met de vogelverschrikker op zijn schouders. Hij kan hem maar net dragen. Zo een oude vogelverschrikker weegt wel wat voor een tienjarige. Wanneer ze het middelpunt hebben bereikt maken ze een gat in de grond. Ze zetten de vogelverschrikker erin zodat hij stevig blijft staan. Ze nemen de oude hoed af en Joris zet zijn pet op het hoofd van de vogelverschrikker. De oude jas strijken ze glad en halen de oude vogelnesten eruit. Ze nemen nog wat takken om zijn rug recht te maken dan kan hij alvast niet meer doorzakken. Wanneer alles klaar is, zie je een glimlach op het gezicht van de vogelverschrikker verschijnen. Daar staat hij dan, stevig, met een blauwe pet en een nette jas. Jan en Joris zijn best fier en rennen snel door het doolhof naar buiten. Ze weten dat niemand hen zal geloven en beslissen om niets te zeggen. Het is hun avonturen dat de boer morgen zal ontdekken.

Rating: 5 sterren
2 stemmen